Bijen (algemeen)
De plaats van de bij in het dierenrijk is dat ze behoort tot de geleedpotige insecten en ze zijn vliesvleugelig. Families in deze orde zijn onder andere mieren,wespen en bijen. Tot de bijen behoren ook de hommels. Bijen zijn ook geen wespen. De meeste mensen weten bijen, hommels en wespen moeilijk van elkaar te onderscheiden. Bijen en hommels groeien vegetarisch op, de meeste wespensoorten voeren hun broed met vlees. Ook de meeste mierensoorten zijn vleeseters. Binnen de bijen bestaan er ook nog verschillende rassen en ondersoorten: zo kennen we de Reuzebij (Azië) Dwergbij (Azie) Wasbij Oost Azie en ook de Honingbij (Europa, West Azië en Afrika). Bij de honingbij onderscheiden we de mellifera mellifera, de mellifera carnica, mellifera ligustica en ook de mellifera nigra variatie Buckfast. Al deze geïmporteerde vreemde rassen hebben geleid tot de bastaardering van de Nederlandse bij.
De honingbij (Apis mellifera)
De honingbij wordt door mensen ingezet voor de productie van honing en bijenwas en voor de bestuiving van gewassen. Hiertoe worden de bijenvolken gehouden en onderhouden door bijenhouders ook wel imkers genoemd
Honingbijen beschikken over een interne biologische klok, waardoor ze beter kunnen navigeren en taken kunnen verdelen. Daarnaast is de biologische klok van groot belang bij de bijendans, waarmee de werksters elkaar informatie doorgeven over voedselbronnen.
In de vrije natuur leven bijen op beschutte plekken zoals b.v. in holle bomen. Door de mens gehouden bijen leven in een bijenkorf of kast. Een bijenvolk is een sterke sociale eenheid, het individu binnen die gemeenschap telt niet.
Er zijn binnen een volk drie typen bijen: een koningin, werksters en darren. De koningin is een vrouwelijke bij, die voor het nageslacht zorgt. De werksters zijn onvruchtbare vrouwelijke bijen, die al het andere werk doen. De darren zijn de mannelijke bijen, zij paren met de koningin en zijn daarna niet meer nodig. De darren halen zelf geen voedsel, maar worden gevoerd door de werksters. In de nazomer, wanneer er minder honing gehaald wordt en de darren niet meer nodig zijn, jagen de werksters hen de kast uit. Desnoods worden ze doodgestoken. Dit wordt de darrenslacht genoemd.
De koningin legt eitjes in de cellen van de raat. Na drie dagen kruipt een larfje uit het eitje. Dit larfje wordt gevoed door de werksters en na zes dagen verpopt het zich: dan wordt de cel door de werksters met een dekseltje van was afgesloten. In de gesloten cel vindt de gedaanteverwisseling plaats. Eenentwintig dagen na het leggen van het eitje knaagt de jonge bij het wasdekseltje stuk en kruipt uit de cel. Het larfje is nu uitgegroeid tot een werksterbij. Ze heeft, zoals alle insecten, een kop, een borststuk en achterlijf, zes poten en vier vleugels.
Direct nadat zij uit de cel is gekropen, begint haar werkzame leven. Haar eerste taak is het schoonpoetsen van cellen, enkele dagen later is zij ook in staat de nectar te bewerken. Na zes dagen kan zij jonge larven verzorgen en voeden. De arbeid gaat dag en nacht door, de werkster rust vrijwel nooit. Als de werkster vijftien dagen oud is, zal zij zo nu en dan bij de vliegopening gaan kijken en helpt daar ook bij de bewaking van de woning. Indringers zoals wespen of bijen uit andere volken worden verjaagd. Als zij 21 dagen oud is, vliegt de werkster voor de eerste maal uit om nectar en stuifmeel te verzamelen. Van de vroege morgen tot laat in de avond, zolang het licht is, de bloemen nectar geven en de buitentemperatuur boven de 10 graden is, vliegt zij uit. Informatie over nieuwe voedselbronnen wordt door middel van een bijendans aan de andere bijen doorgegeven. Door het zware werk en de enorme afstanden die de werkster aflegt slijten haar vleugels: ze vliegt op sommige dagen wel 250 km. Na ongeveer 800 km vliegen zijn haar vleugels versleten en moet de bij sterven. Dit verklaart ook de langere levensduur van een werkbij in de winter en van de koningin, want die vliegen vrijwel niet.
Het bijenvolk is een sterke leefgemeenschap, de voortplanting is niet gericht op een enkele bij maar veeleer op het volk. Er moeten dus meer volken komen, en dat gaat zo: in het voorjaar groeit het aantal bijen in een volk. Veel planten bloeien dus er komt veel voedsel (nectar en stuifmeel) binnen. Op een gegeven ogenblik beginnen de werksters grotere cellen in de raten te maken en in deze cellen legt de koningin onbevruchte eieren. Uit deze onbevruchte, haploïde eieren komen na 24 dagen de darren die na ongeveer een week geslachtsrijp zijn. Het wonderlijke is dat een dar geen vader heeft, maar wel een grootvader.
Als er eenmaal darren zijn, gaan de werksters langs de randen van de raten een aantal grote cellen maken (aula's): daar legt de koningin een normaal bevrucht eitje in. Als na drie dagen het larfje uit het eitje kruipt, krijgt dit larfje bijzonder voedsel: de zogenaamde koninginnengelei. Dit eiwitrijke voedsel maken de werksters met behulp van nectar, stuifmeel en een bijzondere klier in hun kop. Deze larven groeien heel snel en verpoppen na zes dagen. Dertien dagen nadat de larve uit het ei is gekomen, wordt de nieuwe koningin geboren. Net voor haar geboorte waarschuwt de nieuwe koningin, door middel van bepaalde piepgeluiden, het zogenoemde tuten en kwaken, dat zij in aantocht is. De oude koningin vliegt met ongeveer de helft van het volk uit nadat de eerste koninginnencellen gesloten worden, namelijk tussen 7 en 1 dag voor de geboorte van de jonge koninginnen, en zoekt een nieuwe woning. Dit noemen we het zwermen van de bijen, zo’n eerste bijenzwerm telt meestal 10.000 à 20.000 bijen. De bijen hebben zich voor het verlaten van de woning helemaal volgezogen met honing en kunnen niet gemakkelijk steken.
Een bijenzwerm is dus niet agressief. In het gehalveerde volk komen nu binnen enkele dagen nog verschillende koninginnen uit en telkens verlaat de oudste, met de helft van het resterende volk, de kast om een nieuwe woning te zoeken. Op deze manier splitst het volk zich op in 3 à 6 volken. De volken beginnen in hun nieuwe woning direct met het bouwen van raten, de nieuwe koninginnen maken na ongeveer 3 à 15 dagen hun bruidsvlucht. In de namiddag vliegen zij uit en begeven zich naar een plaats waar de darren zich verzameld hebben. De darren achtervolgen haar en alleen de snelsten kunnen met de koningin paren, dit gebeurt tijdens de vlucht. De koningin paart niet alleen met darren uit haar eigen volk, maar ook, en bij voorkeur, met darren uit een ander volk. Na de paring sterft de dar. De koningin paart met 10 tot 20 darren en heeft dan voldoende sperma voor haar leven dat maximaal 5 jaar duurt. Als de bevruchte koningin terugkeert, blijft zij verder in de woning en ongeveer twee tot drie dagen later begint zij met het leggen van de eitjes. De koningin kan in het hoogseizoen tot 2000 eitjes per dag leggen, wat ongeveer het dubbele van haar eigen gewicht is, zodat het volk snel uitgroeit tot een gemeenschap van 40.000 tot 70.000 werksters.
De honingbij is een over de gehele wereld voorkomend insect. Er zijn veel soorten honingbijen: ook tegenwoordig verschilt de soort die bijvoorbeeld in Egypte voorkomt, van die van de in Nederland gehouden bijen. Over het algemeen zijn de bijen uit het Midden-Oosten lichter van kleur, zijn ze veel feller en steken dus ook sneller. Hun zwermlust is enorm terwijl de opbrengst per volk vrij gering is. In de westerse landen heeft de bijenteelt door de eeuwen heen een grote perfectie bereikt: de bijen die in Europa door imkers worden gehouden zijn veel tammer, ze steken minder snel en maken grote volken. De opbrengst in Nederland bedraagt ongeveer 30 kilo honing per volk per jaar. In landen met een beter klimaat en een goede bijenteelt (bijvoorbeeld Australië) brengen volken wel 200 tot 300 kg per jaar op . Vooral ook de productie van bijenwas heeft vanaf de tijd van Karel de Grote in Europa bijgedragen aan de ontwikkeling van de bijenteelt. Vooral in de kloosters werd het imkervak uitgeoefend: de was werd voor het maken van kaarsen gebruikt.
Bijen produceren honing en was, dat is echter niet hun belangrijkste taak. De bijen bestuiven de bloemen van alle planten die zij bezoeken. Daarom zien we vaak bij fruittelers bijenkasten. Doordat de bloemen bestoven worden, zullen er meer en betere vruchten aan de bomen groeien. Het bijzondere van de honingbij is dat zij plant vast is. Dat wil zeggen een bij vliegt altijd maar op één soort plant, pas als de bloemen van die plant geen nectar meer geven zoekt zij een andere plant. Op deze wijze ontstaat altijd een bestuiving met het stuifmeel van dezelfde soort plant.
Tijdens de vlucht blijft het stuifmeel tussen de haren zitten. De achterpoten, met de stuifmeelkorfjes, laat de bij, tijdens het vliegen, losjes omlaag hangen.
Een honingbij vliegt terug naar de kolonie met stuifmeel in een stuifmeelmand (corbicula) onder haar lijf
Bijen maken de honing van de nectar die zij verzamelen op de bloemen. Planten produceren suikerhoudende plantensappen waaronder nectar, die wordt gevormd in de honingklieren van de bloem. De bij verzamelt de nectar in haar honingblaas, daarin worden bepaalde stoffen toegevoegd en begint het omzettingsproces. Als de bij in haar woning komt, wordt de nectar in de cellen van de raat gedeponeerd en vervolgens door andere bijen verder bewerkt. De bijen zorgen ervoor dat de nectar indikt en onder invloed van de enzymen uit de honingblaas ontstaat zo de honing.
Als het suikergehalte van de honing hoog genoeg is (85 %), zal de honing niet meer bederven en worden de cellen door de werksters afgesloten met een wasdekseltje. Zo is de honing in het volk bijna onbeperkt houdbaar en beschikbaar op momenten dat de bijen hem nodig hebben. De smaak en de geur van honing worden bepaald door de aromatische stoffen in de planten. Er zijn verschillende soorten, zoals heidehoning, lindehoning, koolzaadhoning, enzovoort.
De bacterie Amerikaans vuilbroed (ook bekend als broedrot en AVB) kan hele bevolkingen aantasten. Deze bevolkingen moeten dan geruimd worden. Deze ziekte is dan ook aangifteplichtig. De varroamijt, een bijenparasiet, zuigt bloed bij de volwassen bijen en legt haar eitjes in de cellen bij het broed. De larve van de mijt leeft ten koste van de bijenlarve: de bij komt vaak mismaakt, met veel te kleine of zelfs zonder vleugels ter wereld. De Varroamijt is een parasiet van de Aziatische Apis Cerana, die in de loop van de twintigste eeuw naar onze streken is gebracht. De Apis cerana heeft een goede afweer tegen de varroamijt, maar de Apis mellifera (nog) niet.
Andere parasieten zijn de grote en kleine wasmot en een kever, de kleine kastkever, welke laatste potentieel een ernstige bedreiging vormt ook voor de Nederlandse imkerij, maar hier nog dikwijls niet is gesignaleerd. De wasmotten zijn onder controle te houden door goede kast korfhygiëne, en met name door geen oude raten te laten slingeren en leegstaande korven en kasten schoon te houden.
Een eerst in 1996 beschreven en later in 2004 in Spanje aangewezen voor honigbijen schadelijke parasiet is de Nosema Ceranae. Er zijn ook mysterieuze aandoeningen, waar nog niet veel duidelijkheid over is. Zo komt het steeds vaker voor dat bijen door nog onbekende oorzaak massaal dood worden aangetroffen in het nest. Daarnaast sterft een groeiend percentage van de volken tijdens de winterperiode, onduidelijk is waarom. In de Verenigde Staten is een steeds groter aantal complete volken uit het nest vertrokken, ook hiervan heeft men geen idee wat de oorzaak is of waar de bijen naartoe vliegen. Mogelijke oorzaken worden gezocht in de klimaatverandering, bepaalde ziekten of een tekort aan wilde bloemen. De honingbij is goed voor de bestuiving van meer dan 90% van alle commercieel geteelde gewassen in de VS.